Minister Jambon over pensioenen van het spoor: verarming, vermomd als hervorming

 


Tijdens een lezing aan de KU Leuven stelde minister Jambon dat “redelijkheid en correctheid soms ver te zoeken zijn in het pensioendebat” en dat “bepaalde groepen” disproportioneel reageren. In de aanloop naar gevoelige onderhandelingen over een beslissend dossier vond de minister het nodig om aan de oudste universiteit van de Lage Landen nog eens schamper uit te halen naar mensen die zich zorgen maken, niet alleen over hun eigen toekomst, maar ook over die van hun kinderen.


Alsof wie opkomt voor zijn pensioenrechten automatisch zijn redelijkheid verliest. Alsof zijn opmerking dat hij “ook tot 67 werkt” getuigt van enig inzicht in de leefwereld van nachtwerkers of mensen met onregelmatige shiften. Spoiler: dat doet het niet.

Laat ons duidelijk zijn: wie vandaag bij het spoor werkt, beschikt niet over een tweede pensioenpijler, krijgt geen dertiende maand, geen salariswagen, maar zou straks wel tot 500 euro bruto per maand kunnen verliezen. Dat noemt men blijkbaar ‘harmoniseren’.

In werkelijkheid is het verarming, vermomd als hervorming, bedoeld om werknemers tegen elkaar uit te spelen.

De opschorting van ons actieplan heeft twee redenen. Enerzijds is er een protocol van voorakkoord — geen akkoord, dat bepaalt de achterban — met minister Crucke, waarvan de volledige inhoud publiek beschikbaar is (op onze website en in deze Tribune). Anderzijds heeft minister Jambon toegezegd om alsnog het gesprek aan te gaan over enkele essentiële elementen van het pensioendossier voor het spoorwegpersoneel.

Wat staat er concreet op het spel? Vandaag wordt het pensioen bij het spoor berekend op basis van het gemiddelde loon van de laatste vier dienstjaren. Voor ambtenaren is dat tien jaar. Volgens het federale regeerakkoord zou die referentieperiode vanaf 2027 elk jaar met een jaar verlengd worden. Indien dit zonder nuance op het spoor wordt toegepast, betekent dat een sprong van vier naar elf jaar in een klap, met financiële gevolgen voor duizenden collega's.

Maar dit gaat over meer dan cijfers. Het gaat over levenskwaliteit. Over mensen die jarenlang onregelmatig werkten, met nachtdiensten, mentale belasting en fysieke slijtage. Over collega’s die om drie uur ’s nachts hun shift aanvatten, zonder dienstwagen of chauffeur aan de deur, gewoon omdat de treinen moeten rijden. Pensioen moet een rustpunt zijn, geen afrekening. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat wie eindelijk met pensioen mag, uitgeput aan de zijlijn belandt, zonder perspectief op een waardige oude dag?

Die realiteit klinkt amper door in het beleidsdiscours. Het regeerakkoord blijft pijnlijk vaag over wat een zwaar beroep precies is en wie wel of niet extra bescherming verdient. Net daarom wekt het verwijt van ‘onredelijkheid’ vooral wrevel: als er al een gebrek aan redelijkheid is, dan zit sit ontegensprekelijk aan de kant van de macht, niet bij de mensen op de werkvloer.

Hopelijk heeft minister Jambons bezoek aan Leuven hem niet alleen academische lof opgeleverd, maar ook een vleugje realiteitszin. Want als we echt willen spreken over redelijkheid en correctheid in het pensioendebat, dan hoort daar ook een eerlijke blik bij op wie wat inlevert en wie niet. Over de invoering van een meerwaardebelasting is het regeerakkoord immers wel voor vele interpretatievarianten vatbaar.

De multimiljonairs die slapend rijker worden omdat hun geld werkt, kunnen duidelijk wel rekenen op empathie van de minister. Of om het met de woorden van super-belegger Warren Buffett te zeggen:“If you don’t find a way to make money while you sleep, you will work until you die.”

 

Günther Blauwens